Werk aan de winkel in Europa

 

Op hetzelfde moment dat de “Friese” F-16’s van de NAVO millitaire installaties in Joegoslavië voor het eerst gingen bombarderen, maakten de Europese regeringsleiders zich in Berlijn druk over de verlaging van de garantieprijzen voor het graan. Een duidelijker bewijs dat Europa en veiligheid in feite (nog) niets met elkaar te maken hebben valt niet te leveren.

Een verklaring:

Na de tweede wereldoorlog werd door alle regeringen in Europa gezegd: nooit meer oorlog. Dat zeiden ze ook in 1918 ook al, maar dat terzijde. Vandaar dat direct na de oorlog initiatieven werden genomen voor een brede samenwerking op terreinen van politiek, defensie, economie en cultuur. In West- en Oost-Europa, Pan-Europees dus. Door het ontstaan van de Koude oorlog in +/- 1948 werd Oost-Europa door de Russen van West-Europa afgeschermd. Daardoor werden de Europese pretenties minder, zowel de breedte van de samenwerking alswel de omgang van het Europees territorium.

Begonnen werd met de Benelux (al in 1944 in Londen opgericht), tezamen met de tweede Europese grote aartsvijanden Frankrijk en Duitsland. Tenslotte sloot Italië zich aan: lange tijd fascistisch, aan het eind van de oorlog overgewaaid naar het geallieerde kamp. De kern van de twee wereldoorlogen werd gevormd door de vijandschap tussen de Fransen en de Duitsers. Kolen en staal waren de belangrijkste grondstoffen voor de oorlogsindustrie. Om nieuwe oorlog te voorkomen zouden de kolen- en staalindustrieën van met name deze twee grote landen aan elkaar gebonden moeten worden. Vandaar dat in 1952 met deze zes Landen in West-Europa de Europese gemeenschap voor kolen en staal werd opgericht. Aan deze gemeenschappelijke politiek werd later (1958) het Europeeslandbouwbeleid toegevoegd, teneinde de agrarische zelfvoorziening in Europa de realiseren. Dat waren nog eens andere tijden, nu praten we sinds 20 jaar alleen maar over het wegwerken van landbouwoverschotten. Tegelijk met het Europees landbouwbeleid werd het langdurig proces van volledig vrijhandel in gang gezet. Van 1952 tot 1973 waren er nog maar zes leden van de Europese gemeenschap. Na ruim 20 jaar (1952 – 1995) omvat de Europese Unie nu 15 leden. De belangrijkste momenten in het laatste decennium zijn de realisatie van de zgn.

Interne markt per 1 januari 1993 (vrijheid van verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal) en de economische en monetaire unie (incluis de Euro) per 2002 (voorzien in het verdrag van Maastricht van 1991). Vanwege de open grenzen is het vervolgens het verdrag van Maastricht nodig om als staten meer met elkaar samen te werken op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken (bijvoorbeeld grensoverschrijdende criminaliteit en drugshandel en straks ook het asielbeleid). De samenwerking met betrekking tot buitenlandse veiligheid en defensie (ook opgenomen in “Maastricht”) is nog steeds pover: dit is een gebied waar nationale sentimenten overheersen en de onderlinge verschillen dus groot zijn. De bestaande beperkte Europese samenwerking op defensiegebied (West-Europese Unie) is een aanzet tot een Europese pijler binnen de NAVO. Het stelt allemaal nog maar weinig voor. Vandaar de afwezigheid van de Europese Unie in Kosovo.

Hoe vreemd het ook klinkt: Europa wordt steeds meer belangrijk en invloedrijker, maar er is nog steeds geen centrale Europese regering. De vakraden van ministers uit de lidstaten en de gezamenlijke regeringsleiders nemen belangrijke en bindende besluiten, maar de afzonderlijke parlementen kunnen deze besluiten niet terugdraaien. De gezamenlijke regering hebben een soort “dagelijks bestuur” van de Europese Unie ingesteld, dat is de Europese commissie. Deze commissie doet voorstellen en voert besluiten van de Europese ministerraden uit. Op een aantal uitvoeringsterreinen heeft de commissie zelfs de bevoegdheid om in mandaat zelfstandige besluiten te nemen. De commissie legt

verantwoording af aan het sinds 1979 gekozen Europees parlement. Dit parlement daarentegen heeft vrijwel geen direct contact met de Europese ministerraden. Zodoende is er een democratisch gat: de Europese ministers worden door de nationale parlementen, noch door het Europees Parlement gecontroleerd. Het is dus een vreemde halfwas constructie: een halve Europese regering, half parlement en een commissie die tussen beiden in hangt. Het beleidsterrein dat door de Europese Unie bestreken wordt is in feite ook half. Het bestrijkt voornamelijk financieel-economische zaken, landbouw en de interne markt. De overige beleidsterreinen zijn voor het overgrote deel of geheel in handen van de nationale staten.

Wat voor betekenis heeft de Europese Unie op het vlak van de werkgelegenheid op ons continent? Wel, ongeveer de helft van de jaarlijkse EU-begroting (+/- 90 miljard gulden) gaat naar de ondersteuning van de boeren. Zonder deze ondersteuning zou de directe, maar vooral de afgeleide werkgelegenheid, sterk gaan dalen. Een iets kleiner bedrag dan voor de landbouw wordt gestoken in de zgn. Structuurfondsen die een aanzienlijke economische impuls geven aan achtergebleven gebieden (waaronder delen van Noord-Nederland). Naast deze financiële impulsen worden er door de regeringsleiders en vakministers stappen gezet op de weg van een gezamenlijke werkgelegenheid, zoals ervaringen uitwisselen, goede praktijken bestuderen etc. Toch zal het werkgelegenheidsbeleid voorlopig voornamelijk een nationale zaak zijn, met enkele gemeenschappelijke deelterreinen (landbouw, structuurfondsen).

Tenslotte de uitbreiding van de Europese Unie naar Midden- en Oost-Europa. In Berlijn hebben de regeringsleiders eind maart de landbouwbegroting voor een aanzienlijk kleiner deel dan voorzien gekort om de kosten, verband houdend met de uitbreiding op te vangen. Veel beslissingen zijn opgeschoven naar 2006, het voorziene moment van toetreding van de eerste groep aspiranteleden. Behalve geld is het nodig dat de Europese Unie in het nieuwe decennium haar grenzen opent voor agrarische en industriële producten uit de toetredende landen. De signalen uit de Europese Unie hieromtrent zijn nog niet bepaald hoopgevend. Ook hier wordt veel doorgeschoven naar een later moment. De kern- en slotvraag blijft natuurlijk: Hoe solidair is straks de West-Europese portemonnee?

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie