Oost-Europa is nog broos

december 08
De kredietcrisis toont aan dat veel landen in Oost-Europa nog in een kwetsbare positie verkeren.
Als we over Europa en de EU spreken dan hebben we het in feite over het westelijk deel van Europa. In de financiële crisis in Europa zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de belangrijkste deelnemers in het spel om deze crisis te boven te komen. Met hooguit een bijrol voor Nederland, onder de vleugels van Frankrijk. De rol voor de landen van midden en oost Europa in deze crisis is beperkt: zij hebben over het algemeen zwakke banken. Vanaf het midden van de jaren zestig hebben de west Europese landen net een gestage welvaartsgroei doorgemaakt, zij het met enkele breukvlakken van een aantal jaren. De landen van midden en oost Europa hebben hun vrijheid herwonnen rond 1990 en hebben in recordtijd vele fasen moeten doorlopen, waar de west Europese landen vele jaren, zo niet eeuwen, over hebben gedaan. Eerst het opbouwen van de democratie en daarna politieke en bestuurlijke vernieuwingen inclusief de rechtspraak. Daarna de infrastructuur en de economie en tenslotte het onderwijs en het welzijnswerk, inclusief armoedebestrijding en het scheppen van werkgelegenheid voor de laagste inkomensgroepen. In een aantal landen in deze regio is er sinds circa 2000 een economische en sociale ommekeer gekomen. In 2004 zijn ze tot de EU toegelaten. De laatste paar jaar is er zelfs sprake van een flinke welvaartsgroei. Dit positieve beeld geldt met name voor Slovenië (heeft als enige in dit rijtje de euro, Slowakije, polen en Letland en in iets mindere mate voor de twee andere baltische staten Estland en Litouwen. Tsjechië doet het minder goed en met Hongarije gaat het helemaal niet goed. Dit land heeft als één van de weinige in deze regio echte economische hervormingen doorgevoerd en de regering heeft jarenlang de bevolking voorgelogen over de beroerde situatie waarin het land verkeert. Roemenië en Bulgarije zijn gevallen apart. Sinds hun toetreding in 2007 is gebleken dat ze in hoge mate kampen met slecht bestuur en een gebrekkige rechtspraak en dat er veel bestuurlijke corruptie is. Voor Bulgarije nog meer dan Roemenië geldt dat het land in 2007 niet rijp was voor toetreding tot de unie en dat de situatie sindsdien amper verbeterd is. De nieuwe lidstaten in midden en oost Europa krijgen van de EU voor de periode 2007-2013 een forse investeringsimpuls van in totaal ruim 150 miljard ter verbetering van de infrastructurele situatie op het sociaaleconomisch vlak. Deze investeringen geven de nieuwe lidstaten een versterking van hun positie, zowel intern als binnen de EU. Dit waren en zijn goede ontwikkelingen, zij het dat de wereldwijde financiële crisis hen flink onzeker maakt. De meeste landen waren net op het goede pad en nu dreigt er een kink in de kabel te komen. Min of meer tegelijk met de financiële crisis kwam plotseling de Georgisch Russische crisis om de hoek kijken. Nieuwe lidstaten in oost Europa, met name de baltische staten, die ooit onderdeel waren va de sovjet unie, waren benauwd dat de Russen weer hun landen zouden binnenvallen, zoals ze dat deden met Georgië. Daarbij werd over het hoofd gezien dat niet de Russen, maar de Georgiërs de aanval openden, waarop de Russen heftig reageerden. Het zou hetzelfde zijn wanneer Estland Rusland zou binnenvallen, een ondenkbare situatie. De nieuwe lidstaten leken even vergeten dat ze lid zijn van de NAVO. Rusland zou het namelijk niet wagen om een lidstaat van de NAVO aan te vallen. Het geeft wel aan hoe groot het Rusland-trauma in midden en oost Europa is. Het doet vreemd aan, maar als het er op aan komt hechten die landen meer waarde aan de NAVO dan aan de EU. Veiligheid en onafhankelijkheid gaan voor op, direct gevolgd door economische welvaart. Kortom: Oost Europa gaat gemiddeld genomen vooruit, maar verkeert in een aantal aspecten in een broze en kwetsbare situatie.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

De SP heeft een hekel aan Europa

sp2
Met de interne Europese markt heeft de SP niet veel op, terwijl ze de mondiale globalisering heel leuk vindt. Dat lijkt toch aardig tegenstrijdig.
In een artikel enkele weken geleden in NRC Handelsblad heeft SP-leider Jan Marijnissen zeer nadrukkelijk en overtuigend bekend dat hij een groot voorstander van globalisering is. Hij vindt die nuttig en onvermijdelijk. Globalisering is in feite voor een belangrijk deel liberalisering in de economische verhoudingen. Het betekent onder andere meer toegang voor arme landen tot de markten van de westerse rijke landen. Voordat de globalisering toesloeg, was er al vanaf 1993 de interne markt van de Europese Unie. Die interne markt betekende een vrijheid van verkeer van personen en goederen binnen Europa. Hierdoor ontstond er een economisch opleving en forse werkgelegenheidsgroei op dit continent. Je kunt dit met gemak met Europese liberalisering noemen. Maar met die interne markt had en heeft SP niet veel op, terwijl ze de mondiale globalisering heel leuk vindt. Dat lijkt toch wel aardig tegenstrijding. De SP suggereert dat wie voor ‘Europa’ is, zoveel mogelijk nationale bevoegdheden aan de Europese Unie wil overdragen. Federalisten heten ze, of nog sterker eurofielen. Op welke terreinen heeft Brussel bevoegdheden? Dat zijn landbouw, interne markt, monetaire zaken inclusief de euro, milieu en natuur. Die EU-beleidsterreinen zijn amper omstreden. Op andere terreinen willen de nationale regeringen en de EU meer coördineren en samenwerken, zoals buitenlandse zaken, binnenlandse zaken, justitie en defensie. Het uitgangspunt bij Europese samenwerking is dat grote Europese problemen niet meer op landelijk niveau kunnen worden opgelost. De SP vreest dat bij meer Europese samenwerking de nationale verzorgingsstaten worden aangetast. Jammer dat de SP niet beseft dat die beleidsterreinen die de verzorgingsstaat omvatten een zaak van de afzonderlijke lidstaten blijven: sociale zekerheid, onderwijs, welzijn en cultuur. Zo bezien is de EU dus geen alles opslokkende moloch. De SP stelt dat je Europa pas kan gaan opbouwen vanuit een nationaal thuis. Hij beweert dat eurofielen geen snars geven om het nationaal thuis en alleen maar weg zwijmelen in een losgezongen Europa. Wat een onzin. Ik voel me heel erg thuis in mijn eigen land en ben ook voor een stevig Europa op bepaalde – maar niet alle – beleidsterreinen. Helaas bestaat voor de SP die combinatie niet. De SP omarmt het Rijnlandse model als ideale verzorgingsstaat. Daar is op zich niets mis mee. Maar daarmee duidt de SP met name op de verzorgingsstaat van Duitsland. Zij suggereert hiermee dat die in feite aantrekkelijker is dan de Nederlandse verzorgingsstaat, die volgens haar aan het afbrokkelen is. Ik denk dat de SP niet doorheeft dat in de afgelopen tien jaar de Duitse verzorgingsstaat behoorlijk afgekalfd is, vooral de gezondheidszorg. Globaal genomen heeft de Nederlandse verzorgingsstaat nog steeds een hoger niveau dan die van onze oosterburen. Vreemd trouwens dat de SP niet het Scandinavische of Finse model naar voren haalt: dat is een steviger model dan het Rijnlandse. Het is toch vreemd dat de SP een grote blinde vlek heeft voor de verworvenheden van de EU in de afgelopen vijftig jaar. Die zijn essentieel, maar van de SP komt er geen waarderend woord over de lippen. De SP praat altijd benauwd over de bedreigende toekomst van de EU, maar ze zijn nooit in staat geweest om in concreto – geen vage babbels – te vertellen wat voor een Europa ze voor ogen hebben. Ze spreken hoogstens over á la carte vrijblijvende samenwerking waar ze weer gauw kunnen uitstappen of met veto’s kunnen gaan zwaaien. Nee, ik geloof steeds meer dat de SP een beetje een hekel aan Europa heeft.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Onzekerheid troef in voormalig Oostblok

Ostblock_in_Europa
Ruim vijftien jaar na de val van het ijzeren Gordijn heerst er grote onvrede in Oost-Europa over de economische en politieke vooruitgang.

Er komen steeds meer vreemde en verontrustende geluiden uit Oost-Europa. Esten die in Tallinn het sovjetmonument voor de strijd tegen de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog verwijderen en de vijandige reactie daarop van de etnische Russen in Estland.
De Hongaarse premier die bekent dat hij jarenlang zijn volk heeft voorgelogen over de miserabele economische situatie in zijn land. De Poolse tweeling Lech en Jaroslaw Kaczynski (premier en president) die bij de conferentie vorige maand over een nieuwe Europees verdrag venijnig beweert dat hun land evenveel invloed in de EU moeten hebben als Duitsland (twee keer zo groot als Polen) omdat Polen voor de oorlog groter was dan de huidige staat.
En tenslotte Roemenië. De EU had grote twijfel bij het toekennen van het lidmaatschap van Roemenië per 1 januari 2007 (er waren veel minder twijfels over Bulgarije) en wel vanwege de grote corruptie bij de overheid en in het bedrijfsleven. De toenmalige voortvarende en progressieve vrouwelijke minister van justitie was voor de buitenwacht het boegbeeld van de corruptiebestrijding. Mede door haar toedoen werd Roemenië EU-lid
Zodra de buit binnen was, werden zij en andere progressieve krachten door de premier uit de regering gegooid. Ook liet hij de president door het parlement afzetten, maar die werd dankzij een volksstemming herkozen. De corruptie gaat nog steeds onbeschaamd voort. Is hier een operette gaande in een aantal bananenrepublieken? Gelukkig is het beeld niet gitzwart van ellende. Een verklaring. Wat was iedereen blij toen rond 1990 in alle landen van die regio het communistische juk werd afgeworpen. De dictatuur had ruim veertig jaar geduurd (in de Baltische staten het langst). De vrijheid smaakte natuurlijk heerlijk, maar men hoopte dat vanuit het rijke Westen de gebraden haantjes gelijk in de mond zouden vliegen. Maar dat viel zwaar tegen. Allereerst moest geïnvesteerd worden in de democratische opbouw van de staat. Overal werden in verkiezingen de communisten (die zich nu sociaal democraten noemen) weggevaagd. In hun plaats kwamen coalities van liberalen, conservatieven, centristen, christelijke partijen en/of boeren. En die moesten zich ook bezighouden met de vernieuwing van de voormalige planeconomie.
Het realiseren van een moderne economische infrastructuur kostte veel tijd en geld. En het liep trager dan verwacht. Een teleurstelling voor veel kiezers. Vandaar dat die na een aantal jaren weer meer vertrouwen hadden in de ex-communisten.
Maar die konden en wilden niet met de economisch onontkoombare veranderingen meegaan. Zodoende zijn in de meeste landen van deze regio regeringen met centrumrechtse signatuur aan de macht. Een gebied rijk aan golfbewegingen.
Het heeft vrij lang geduurd (tot 2004) voordat de landen van Oost-Europa (minus Bulgarije en Roemenië) lid mochten worden van de EU en daardoor financiële steun krijgen en participeren in de interne Markt. Een lange aanlooptijd was nodig om te voldoen aan de toetredingsvoorwaarden van de EU.
Bij de bevolking in ‘nieuwe’ landen zijn de NAVO en de VS populairder dan de EU. Want de NAVO biedt bescherming tegen een grillig Rusland dat meerdere keren gedreigd heeft met ingrijpen (de Baltische staten voorop).
Goed, men is na drie jaar interne markt gewend aan de EU. En vanaf begin dit jaar heeft de EU een bedrag van ruim €150 miljard aan de regionale steun voor de volgende zeven jaar toegekend aan geheel Oost-Europa. Dat is niet mis.
Welke landen doen het niet goed? Slovenië dat als enige in de regio de euro al heeft, Slowakije, Estland en Polen. Waarom? Omdat die politiek betrekkelijk stabiel zijn en een samenhangend actief beleid met betrekking tot de Interne Markt voeren.
Een zwak punt van al deze staten is dat de welvaartspreiding moeizaam verloopt. De hogere middengroepen gaan nu aardig profiteren van de welvaartsontwikkeling. Maar de lagere inkomensgroepen (vaak de helft van de bevolking of meer) gaan financieel amper vooruit of zelfs achteruit.
Opstanden breken niet uit maar het is duidelijk dat veel inwoners van Oost- Europa teleurgesteld zijn in de nieuwe machthebbers. Het is te hopen dat de Europese investeringsimpuls tezamen met nationale gelden met name aan deze mensen ten goede komt.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

EUROPA EN DE VERZORGINGSSTAAT

EUROPA EN DE VERZORGINGSSTAAT

Voordracht gehouden door Hans van Borselen tijdens het 1e overleg Europees en Mondiaal sociaal beleid op 6 juni 2007

Mijn voordracht bestaat uit vijf delen

l. Europa in vogelvlucht vanaf 1945 tot heden
2. De Europese grondwetsdiscussie van 2005
3. De EU en gemeenten
4. De EU en het welzijnsbeleid
5. Verzorgingsstaat en economie in de EU

1. Europa in vogelvlucht vanaf 1945 tot heden.

In 1945 werd door alle landen van Europa gezegd: “nooit meer oorlog”. Maar dat werd ook al gezegd in 1918 bij het einde van de eerste Wereldoorlog. Hoe geloofwaardig is dan deze tweede uitroep?

In 1948 kwamen alle landen die onder de oorlog in Europa hadden geleden bij elkaar in Den Haag, het Europese Congres van Den Haag. Daar werd een verklaring getekend waarin werd uitgesproken dat er binnen heel Europa op een breed front moest worden samengewerkt om te voorkomen dat er weer strijd binnen Europa zou ontstaan. De samenwerking moest een breed terrein omvatten: politieke, economische, sociale en culturele facetten. Tijdens dit congres waren de staten van Midden- en Oosteuropa aanwezig, want die waren toen nog onafhankelijk. Men kon toen nog spreken van een Pan-Europese samenwerkingsgedachte.
Enkele maanden na het congres van den Haag werden de democratische regeringen van die staten opgerold door de communisten. Pas 43 jaren later waren die staten weer vrij en onafhankelijk.

Oost-Europa viel dus af en het westelijk gedeelte moest alleen verder. In 1949 werd de Raad Van Europa opgericht die zich voornamelijk bezighield met de mensenrechten en die zijn standplaats kreeg in Straatsburg, het verzoening symbool voor Frankrijk en Duitsland. En in datzelfde jaar werd de NAVO opgericht met als standplaats Brussel: deze organisatie ontstond als reactie op de koude oorlog tussen Amerika en Europa enerzijds en het Sovjetblok anderzijds. De verzoening tussen Frankrijk en Duitsland (drie keer oorlog met elkaar gevoerd) bleek een moeizaam proces. Vandaar dat in West-Europees verband besloten werd om een Kolen en Staal Gemeenschap op te richten waarin de industrieën van beide landen die militaire productie voortbrachten aan elkaar gekoppeld werden. Zo ontstond in 1952 de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal). Naast deze twee landen namen ook deel de Benelux (reeds in 1944 in Londen opgericht) en Italië, voormalige bondgenoot van de Duitsers, later overgegaan naar de geallieerden.

Dat initiatief kreeg aardig bijval zodat al twee jaar later door de zes van Europa een initiatief genomen werd tot een Europese Politieke en Europese Defensie Gemeenschap (EPG en EDG). Maar uiteindelijk bleek er een fors verzet van de kant van het Franse Parlement, zodat die twee beoogde gemeenschappen in de kiem werden gesmoord.

Deze mislukking leidde er toe dat de Europese Gemeenschap haar doelstellingen ging verleggen naar de economische samenwerking. In 1958 traden de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Atoomenergie Gemeenschap in werking. De EEG had twee hoofddoelstellingen: het scheppen van een gemeenschappelijke landbouwpolitiek (meer productie vanwege voedseltekorten tegen een redelijke prijs voor de consumenten en een redelijk inkomen voor de boer) en het open maken van de grenzen voor import en export van goederen, de zogeheten vrijhandel. De vestiging van de EEG en Euratom werd Brussel.
De EEG werd allengs succesvol. Het duurde vrij lang tot er een uitbreiding kwam van het aantal deelnemers: in 1973 traden het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken toe. In 1981 kwam Griekenland erbij en 1986 werden Spanje en Portugal nieuwe leden. Wat Griekenland, Spanje en Portugal betreft is hun toelating voornamelijk vanwege politieke redenen te verklaren. De EEG wilde voorkomen dat deze voormali ge dictaturen opnieuw een verkeerde kant opgingen.

De bovengenoemde vrijhandel was er een van kwantitatieve aard: in het economische verkeer tussen lidstaten bleek dat er allerlei kwalitatieve belemmeringen waren zodat bepaalde producten om technische redenen niet bruikbaar waren in andere landen. Vandaar dat de Europese Commissie in 1985 een Witboek uitbracht dat in hield dat per 31 december 1992 er een volledig vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal binnen de EEG moest plaatsvinden: de interne markt.

Door dit proces van voorspoedige voorbereiding van de interne markt ontstond de behoefte bij de lidstaten om de Europese samenwerking te verbreden en te verdiepen. Zo ontstond einde 1991 het Verdrag van Maastricht dat uit drie pijlers bestaat. De eerste pijler is de economische pijler-waarin het supranationale beleid-van de Europese Commissie was opgenomen (EGKS, EEG, Euratom, Interne Markt, Economische en Monetaire-Unie incluis de Euro en het milieubeleid) De tweede pijler is de Veiligheids- en Defensiesamenwerking en de laatste is die van Binnenlandse Zaken en Justitie. De eerste pijler omvat bevoegdheden die namens de regeringen zijn overgedragen aan de Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de Europese Unie. De samenwerking binnen de twee andere pijlers is intergouvernementeel van aard d.w.z. dat lidstaten in veel gevallen een veto hebben bij de besluitvorming.

Vrij spoedig ‘na het realiseren van de succesvolle interne markt (31-12-1992) traden drie nieuwe lidstaten toe: Zweden, Finland en Oostenrijk. De grote’ klapper met de uitbreiding was die met de landen van Midden en Oosteuropa, Cyprus en Malta van 15 naar 25 lidstaten. Terzijde moet gemeld worden dat voor de voormalige communistische landen toetreding tot de NAVO een tikje belangrijker was dan de EU: hun angst voor militaire dreiging van Rusland is bijzonder groot.

Roemenië en Bulgarije gaan per 1 januari 2007 lid worden van de EU, zij het onder strenge voorwaarden. Er zitten nog twee landen in de wachtkamer: Kroatië en Turkije. Met Turkije worden het lange en moeizame onderhandelingen ( 10 jaar of langer). Door de bovengenoemde laatste uitbreidingen wordt de EU langzamerhand wel een onwerkbare- organisatie. Organisatorische aanpassingen en dito procedures zijn wel nodig. De ontwerp Europese grondwet was een monsterverzameling van bestaande verdragen, beleid en grondrechten (allemaal oud nieuws). Vandaar dat het nieuwe element (organisatorische aanpassingen) ondergesneeuwd raakte.

Conclusie van dit onderdeel: De EU gaat voornamelijk over economie en nog wat en de EU is geen (con) federale structuur en dat zal voorlopig zo wel blijven

2. De Europese grondwetsdiscussie van 2005

Tot nu toe waren er twee landen tegen de Europese grondwet (Frankrijk en Nederland, na een referendum). Veel landen hebben via hun parlement ja gezegd, een minderheid van de EU-
Landen moet nog gaan stemmen. In de discussie in de meeste landen over deze grondwet is bijna niet over de feitelijke inhoudelijke voorstellen gesproken. De kritiek die alom op de grondwet is geuit kan als volgt worden geformuleerd: De EU is bemoeizuchtig op de terreinen van economie en milieu, er is sprake van overmatige regelgeving, men kan als burger geen greep krijgen op onderwerpen en beleid en er is onvoldoende info naar de burger gegaan.

Bij al deze kritiek is er wel een zekere consensus over wat er inhoudelijk nu moet gebeuren na de twee negatieve referenda. Subsidiariteit (alleen dat aanpakken wat afzonderlijke staten niet zelf aankunnen) moet aangescherpt worden. Nationale parlementen moeten invloed op de agenda van de Europese Commissie krijgen, en die parlementen moeten meer te zeggen hebben m.b.t. het beleid van hun ministers in de EU. Tevens moet er meer gewerkt worden met gekwalificeerde meerderheden in de Europese ministerraden. En tenslotte moeten de stemverhoudingen binnen de besluitvormingsorganen aangepast worden ( geen blokkerende meerderheid of minderheid)

3. De EU en de gemeenten

Op diverse beleidsterreinen ( voornamelijk economie en milieu) heeft de EU wetgevende bevoegdheden in de vorm van richtlijnen. Die richtlijnen moeten door nationale regeringen omgezet worden in nationale wetgeving (het woord richtlijn oogt in dit kader een beetje vrijblijvend, ten onrechte.) Europees beleid wordt dus nationaal beleid. Omdat het europese plaats maakt voor het landelijke verdwijnt Europa achter de schermen en lijkt het alsof alles van riijksniveau afkomt. Er zijn vierterreinen die voor gemeenten relevant zijn: intentie markt, staatssteun, aanbesteding en milieu/water. .De laatste twee zijn voor de meeste gemeenten het belangrijkst; de-eerste twee betreffen meer de grotere steden en gemeenten in grensgebieden.
Met aanbesteding hebben alle gemeenten voldoende ervaring opgedaan. Milieu en water zijn gebieden waar bijzonder veel ambtelijk regelwerk bij’ komt kijken.

Naast de plichten en lasten van de Europese regelgeving zijn er ook de lusten van Europa in de vorm van subsidies. Het gaat hier in eerste aanleg om-de zogenaamde structuurfondsen (Europees Regionaal, Europees Sociaal Fonds en het Landbouwgarantiefonds) Er gaat de komende periode een forse verschuiving van geldstromen plaatsvinden van West naar Oost Europa. Tevens zal meer het accent gelegd gaan worden op terreinen als milieu, technologie, wetenschappelijk onderzoek en plattelandsontwikkeling.

Naast deze drie grote fondsen zijn er allerlei kleinere en grotere EU-programma’s voor subsidies. Te noemen vallen: sociale zaken en werkgelegenheid, jeugd, volksgezondheid en integratie. Verder: milieu, transport, energie, cultuur en onderwijs.

Bij dergelijke subsidieaanvragen moeten twee of soms drie gemeenten zich aaneensluiten, waarbij elke gemeente 50% van de kosten moet dragen. Er zijn veel projectaanvragen, maar er is relatief weinig geld en dus moet de EU prioriteiten stellen die niet altijd duidelijk overkomen. Er is een grote bureaucratie, waardoor men lang op een beslissing en geld moet wachten.

4. De EU en het welzijnsbeleid

Zoals eerder gesteld zijn er beleidsvelden waar de Europese Commissie supranationale
bevoegden heeft: kolen en staal, landbouw, interne markt, Europese Monetaire Unie en milieu. Op de terreinen van veiligheid, defensie, binnenlandse zaken en justitie is er sprake van intergouvernementele samenwerking. Daar werken de Europese ministers met veto’s of gekwalificeerde meerderheden. Op alle andere beleidsterreinen heeft de EU geen formele bevoegdheden, anders gezegd hier is sprake van subsidiariteit. Hier is primair sprake van nationaal beleid. Het gaat om de volgende beleidsgebieden: welzijn, onderwijs, sociale zekerheid, cultuur, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en verkeer. De samenwerking tussen staten is vrijblijvend. Er is sprake van een zogenaamde open coördinatie. Er worden dan onderzoeken en studies verricht, experimentele ontwikkelingen in gang gezet, en er vinden info-uitwisselingen plaats over treffende probleemoplossingen en goede praktijkvoorbeelden. Spijtig is dat informatie bij de EU en bij de ministers blijft hangen en onvoldoende of fragmentarische gemeenten en het uitvoerend welzijnswerk bereikt.

5 Verzorgingsstaat en economie in de EU .

De verzorgingsstaat in West-Europa is in feite na 1945 begonnen. Daarvoor was er sprake van een strikt ontoereikend stelsel van verzekeringen en voorzieningen en was er een beperkt armoedebeleid. De overheid werkte aanvullend‘ op het werk van diaconieën en liefdadigheidsinstellingen, waar een zekere willekeur aanwezig was.

Na- de oorlog werd er ook in ons land veel aandacht besteed aan het herstel van de oorlogsschade en de wederopbouw: herstel en opbouw van de materiële infrastructuur stond voorop. De eerste contouren van de verzorgingsstaat traden op in het midden en-aan het einde van de jaren vijftig: er was toen sprake van een voorzichtige welvaart. Maar die echte eerste contouren waren in ons land toch een stuk eerder te ontdekken. In 1947 diende Drees de Noodwet Ouderdomsvoorziening in, de voorloper van de AOW in 1957. Voor het eerst kregen Ouden van -Dagen een eigen bescheiden inkomen (namelijk 30 gulden per maand).
Nooit heeft een wet zoveel emoties losgemaakt: vele dankbare, van vreugde huilende ouderen stuurden brieven, cadeautjes, bloemen en sigaren naar Drees (hij rookte in het geheel niet…)
De uitdrukking “ik trek van Drees” heeft betrekking op 1947 en niet op de latere AOW. Die AOW was de tweede stap in de richting van de verzorgingsstaat.

De uitbouw en uitbreiding heeft voor een groot deel plaatsgevonden tijdens het kabinet de
Jong (1967- 1971, christelijke partijen en de VVD). De echte welvaart brak zo’n beetje door rond 1964. Door dit kabinet werd voortvarend gewerkt aan verbetering van inkomensvoorzieningen, sociale verzekeringen, onderwijs, gezondheidszorg en welzijn. Ook werd getrokken aan de democratisering van de universiteiten. Deze regering heeft op bekwame wijze het maatschappelijk protest van einde jaren zestig weten op te vangen en af te kopen. De kabinetten hierna zijn op dit terrein vrij passief geweest, er werd al snel gesproken over ombuigingen en bezuinigingen. Maar er werd betrekkelijk weinig gedaan. Het eerste kabinet dat de zaak fors opschudde was Lubbers1 (“zorgzame samenleving”). Ideologie hand in hand met bezuinigen en ombuigen maakte de gemoederen los. Na vier jaar Lubbers 1 was de vaart bij zijn volgend kabinet er een beetje uit. Om de PvdA te paaien werd het motto van zijn derde kabinet de sociale vernieuwing. Maar in de praktijk kwam daar niet zo veel van terecht. Het kabinet barstte bijna op de WAO- bezuiniging. Zijn opvolger Kok had als slogan “Werk, werk en nog eens werk”( citaat van Lenin…) en dat lukte aardig. Maar het sociaal beleid werd hierdoor nogal weggedrukt, zodat dat in het tweede kabinet Kok meer profiel zou krijgen. Maar dat lukte slechts laat en maar ten dele. De kabinetten Balkenende (vooral het tweede) heeft een aantal hervormingen, ombuigingen en bezuinigingen gerealiseerd in met name de sociale sector die uiteenlopende reacties hebben opgeroepen uit de economische en de sociale hoek.

Men kan wel stellen dat in de laatste 20 jaar er een ingewikkeld en paradoxaal proces heeft plaatsgevonden van naast elkaar bezuinigingen, stabiliseren en uitbreiding van voorzieningen.

Tenslotte: bovenstaande beschouwingen kunnen niet los worden gezien van het proces van economische globalisering dat ook Nederland raakt. Ieder land moet ‘werken aan de verlaging van de productiekosten. In ons land moet gewerkt worden aan het fabriceren van technologisch hoogwaardige ‚goederen. Op den duur zijn er minder arbeidskrachten beschikbaar (ontgroening en vergrijzing) Er moeten dus meer arbeidskrachten op de markt komen en de werkers zullen iets. langer moeten gaan werken. Tenslotte zal er een zekere versobering en kostenreductie moeten komen in de verzorgingsstaat; immers de kosten van verzorgingsstaat drukken uiteindelijk op de’ kosten van de economische productie. In die zin raken Europa en de‘ verzorgingsstaat elkaar. In een concurrerend Europa moeten de lidstaten een houdbare, maar niet overbelastte verzorgingsstaat hebben. In ons land zijn tussen de drie grote partijen hierover geen grote meningsverschillen. De verschillen liggen wel inde sfeer van uitwerking en maatvoering. De rechterzijde legt nu eenmaal meer nadruk op economie, technologie en arbeidsmarkt, terwijl bij links-meer gekeken wordt naar de social problematiek van kwetsbare groepen in een wereld van globalisering.

Hans van Borselen is Ambassadeur voor Nationale en Europese vraagstukken van het
Landelijk Contact Gemeentelijk Welzijnsbeleid en maakt deel uit van het Team Europe van de Europese Commissie

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Verzorgingsstaat in Europa bedreigd

elderlycrossing_byschnaars
De verzorgingsstaat in de rijkere landen van West-Europa bestaat om en nabij de vijftig jaar. De komende jaren moet het blijken of het concept opgewassen is tegen de vergrijzing.
Na het herstel van de oorlogsschade en de wederopbouw werd eind jaren vijftig met de verzorgingsstaat begonnen. De opbouw en uitbouw besloeg een periode van ongeveer 25 jaar, tot begin jaren vijtig met de verzorgingsstaat begonnen. De opbouw en uitbouw besloeg een periode van ongeveer 25 jaar, tot begin jaren tachtig.
In de verzorgingsstaat gaat het om een samenhangend stelsel van inkomensvoorzieningen, onderwijs, zorg en welzijnsactiviteiten. Door de economische globalisering moeten de verzorgingsstaten straaf gaan werken aan productekostenverlaging. Tevens moeten zij zich richten op technologisch hoogwaardige producten in met name de commerciële dienstverlening.
Maar er moeten in de toekomst ook voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten voorhanden zijn. Met scherp toenemende vergrijzing en de afname van het aantal jongeren, de ontgroening, dreigen er in de niet zo verre toekomst te weinig werknemers op de arbeidsmarkt te komen.
Vandaar dat in de meeste verzorgingsstaten ouderen na hun 65ste jaar worden aangemoedigd om nog enige jaren met werken door te gaan. Vrouwen worden gestimuleerd om massaler dan nu het geval is de arbeidsmarkt op te gaan. Verder worden kansarme jongeren (veelal migranten) en laageschoolde volwassen met een beroepsgerichte scholing aangemoedigd de arbeidsmarkt te betreden. Hierdoor wordt voor de laatstgenoemde groepen tevens voorkomen dat ze maatschappelijk worden uitgesloten.
Naar de kosten van een concurrerende verzorgingsstaat wordt niet alles bepaald door economische productiekosten. Staatsuitgaven zoals inkomensvoorzieningen, materiële uitgaven en subsidies leveren een belastingdruk op die de eindprijs van producten flink omhoog stuwen.
In de meeste verzorgingsstaten is de afgelopen decennia de belastingdruk flink gestegen door de verbreding en verdieping van de verzorgingsstaat. Een treffend voorbeeld is de explosief gegroeide kosten van de zorgsector. Door de sterk oplopende vergrijzing zijn de ziektekosten fors gestegen, nog versterkt door de ranzendsnelle medisch-technologische vernieuwingen die het zorgaanbod en daardoor de zorgconsumptie hebben opgeschroefd. Al jaren groeit het besef bij vele rijke landen dat er iets gedaan moet worden aan kostenreductie van de verzorgingsstaat. Hetzij aan de kant van sociale zekerheid of in de sfeer van het aantal ambtenaren, dan wel op het terrein van subsidies.
De Europese Unie heeft op het terrein van de verzorgingsstaat geen eigen bevoegdheid, dat onderwerp is een puur nationale aangeledenheid. Eén ding is duidelijk: men wil geen afbraak van de verzorgingsstaat, wel hervorming, aapassing of een zekere versobering.
In dit veranderingsproces zijn er voorlopers en achterblijvers. Denemarken, Finland en Nederland horen bij de voorhoede. Denemarken kent een scherpe toelating tot werkloosheidsregelingen met een redelijk goede uitkering. Finland heeft een uitgebreide beroepsscholing in nauw samenspel met het bedrijfsleven. Nederland heeft de sociale zekerheid evenals zorgstelsel hervormd. In Duitsland, Frankrijk en Italië wordt er veel over gesproken, maar gebeurt er amper iets. Was Nederland in de jaren zeventig een door zich zelf benoemd gidsland, nu wordt ons land door veel andere staten als gidsland in de hervorming van de verzorgingsstaat gezien. Als dat maar niet tot een nieuwe zelfgenoegzaamheid gaat leiden.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Europese grondwet grondig op de schop

B82707686Z.1_20120803123206_000+GF8HQORA.4
Ten onrechte houdt het kabinet zich muisstil over wat er moet gebeuren met de door Frankrijk en Nederland afgewezen ontwerpgrondwet voor de Europese Unie

Een jaar geleden werd in Nederland en in Frankrijk een referendum gehouden over de ontwerpgrondwet van de Europese Unie. In ons land werd dat ontwerp met bijna twee derde van de stemmen verworpen. De periode voorafgaande aan het referendum werd gekenmerkt door heftige discussies in de media, met name op gang gebracht door de tegenstanders. Ook na 1 juni (de stembusdatum) werd met name door de zwaar teleurgestelde voorstanders intensief gedebatteerd over hoe deze nederlaag te verklaren viel. Officieel is de ontwerpgrondwet dood, omdat volgens de afspraken alle 25 lidstaten het ontwerp moeten goedkeuren. Elk land heeft dus een veto, en daar hebben Nederland en Frankrijk gebruik van gemaakt. Het merkwaardige feit doet zich nu voor dat een meerderheid van alle lidstaten het verdragen wel heeft goedgekeurd: enkele lidstaten hebben dat gedaan nadat de twee veto’s waren uitgesproken. Het is uiterst waarschijnlijk dat het Verenigd Koninkrijk gaat tegenstemmen plus nog enkele Oost-Europese landen. Het eindresultaat zal dus zijn dat de verplichte unanimiteit voor deze groep Europese grondwet ver te zoeken is. Er is dus een impasse. Er zingen allerlei geluiden in Europa rond voor een oplossing: gewoon alles nog eens goed uitleggen en dan weer gaan stemmen; relevante delen eruit halen en daar een draagvlak voor krijgen; geheel nieuwe grondwet maken. Dat is een beetje simpel en grofmazig. Een één jaar na het referendum in ons land en Frankrijk tekenen zich in de EU tendensen af die misschien bij veel, zo niet alle lidstaten zouden kunnen aanslaan
Waar gaat het dan om? Meer dan voorheen moet beken worden of bepaalde zaken niet eerder of meer bij de lidstaten horen dan bij de EU (het subsidiariteitsbeginsel). Tevens moet een groep van nationale parlementen ongewenste initiatieven van de Europese Commissie (het dagelijks bestuur van de Europese Unie) kunnen stuiten. Vervolgens moeten de nationale parlementen meer invloed hebben bij de voorbereiding van de inbreng van hun ministers in de Europese besluitvormende organen. Op die gebieden waar de Europese Unie onbetwistbare taken en bevoegdheden heeft, moet meer dan tot nu toe gewerkt worden met gekwalificeerde bevoegdheden (dus geen unanimiteit meer).

En ten slotte moet de structuur en werkwijze van de Europese Unie aangepast worden aan de gevolgen van de uitbreiding van de unie tot 25 leden in 2004 (en straks wellicht ook Roemenië en Bulgarije). In feite is het laatste punt de belangrijkste reden geweest voor het maken van nieuwe grondwet.

Zowel de lidstaten die met de grondwet instemmen als de lidstaten die de grondwet verwerpen, beseffen maar al te goed dat ze niet zonder elkaar kunnen. Er zal linksom of rechtsom een oplossing gevonden worden. De richting voor deze oplossing gaat zich een beetje meer aftekenen zoals ik net in de bovengenoemde tendensen aangaf.
Maar die oplossing zal officieel niet op korte termijn gevonden worden. Want een aantal moet zich nog over de grondwet uitspreken en in landen als Nederland en Frankrijk moet een echte reflectie nog op gang komen.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Grondwet EU is ook raamwerk waarden

2954905477

Premier Jan Peter Balkenende heeft na het aantreden van zijn tweede kabinet een start gemaakt met de discussie over gewenste waarden en normen in Nederland. ‘verantwoordelijkheid nemen’ is een belangrijke slogan van dit kabinet. Maar hoe ligt dat in europa?

Premier Balkenende probeert Nederlandse debat over normen en waarden te exporteren naar alle lidstaten van de Europese unie. Maar die pogingen zijn tot nu toe niet erg succesvol geweest.

Is er in europa wel zoiets als een pan-Europese cultuur van waarden en normen? Als we over Europese cultuur spreken dan wordt daaronder meestal begrepen het gebied van noord, west, en zuid europa. Door de Europese integratie vanaf de jaren vijftig en het intense leve vrije verkeer binnen die regio zijn de waardesystemen van die lidstaten meer naar elkaar toegegroeid. Wat zijn dan die waarden die terug te vinden zijn in de vele grondrechten van de ontwerpgrondwet voor de Europese unie, waarover op 1 juni een Nederlandse referendum wordt gehouden? In vogelvlucht: parlementaire democratie, onafhankelijke rechtspraak, mensenrechten, vrijheid voor het individu, kwalitatief goede gezondheidszorg, onderwijs volkshuisvesting, werkgelegenheid, maatschappelijke zorg en bestaansminimum.

Als je dit lijstje goed op je laat inwerken vraag je je af of het exclusief Europese waarden zijn of waarden van de moderne westerse samenleving, dus inclusief die van de verenigde staten. De waarden van europa en de USA wijken niet essentieel van elkaar af. Toch zijn er verschillen. In de VS heeft het individu een grotere vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van de overheid is veel beperkter. Morele en sociale verantwoordelijkheid van de rijken ten opzichte van de minder bedeelden is groter, vandaar meer liefdadigheid. ‘cultuur en wetenschap worden meer dan in europa door het bedrijfsleven en vermogende particulieren gesponsord. Europa is natuurlijk niet compleet zonder onze oude verre buren in Midden en Oost Europa, de nieuwe lidstaten van de unie. Tot einde jaren tachtig hadden we in het westen de hoop opgegeven dat die ooit nog een keer verlosten zouden worden van het communisme, veel Tsjechische, Poolse en Hongaarse intellectuelen en schrijvers zoals Havd, Kundera, Kuron en Konrai hebben wanhopig geschreven dat hun landen ondanks alle onderdrukking ook onderdeel waren nog steeds zijn van de Europese cultuur. Laat ons niet in de steek, riepen zij in koor. Zij hadden gelijk: tot de jaren veertig van de vorige eeuw was er eeuwenlang een levendige economische, maatschappelijke en culturele uitwisseling tussen oost- en West-Europa. Er was een sterk gevoel van Europese verbondenheid in waarden en normen. Vooral Frankrijk had sterke banden met polen en Duitsland en de Scandinavische landen met de Baltische staten.
Die verbindingen zijn veertig tot vijftig jaar daarna door de communistische dictatuur in die landen bevroren. Maar de interesse bij de oudere generaties voor West-Europa bleef onderhuids smeulen, ook zij hadden langzamerhand bijna de hoop opgegeven dat ze nog eens met het westen in contact zouden komen. Door de lange onderdrukkingsperiode hebben de volkeren van midden en oost europa noodgedwongen zich geconcentreerd op de eigen nationale cultuur en folklore en het gezin en dorpsverband. In polen en ook in Litouwen bood het katholieke geloof een bijzonder sterk tegenwicht tegen het communisme. Na de bevrijding ook wel de tweede onafhankelijkheid genoemd begin jaren negentig kon het koesteren van de eigen geschiedenis, het patriottisme, de onderlinge solidariteit en het zich inzetten voor de samenleving ten volle tot wasdom komen. Die waarden missen zij in West-Europa en ze willen die behouden, en wij kunnen ook wat van hun waarden leren. Maar nu deze staten sinds 1 mei lid van de EU zijn geworden, hoe zal het dan gaan met de culturele waarde-uitwisseling tussen beide delen van europa? Wie gaat wie beïnvloeden? Het is opmerkelijk dat na 1991 met name de jongere generaties in het oosten het westers sociaalkapitalistisch systeem overnamen. Echter, ze zijn daarbij wat meer in de VS geïnteresseerd dan in West-Europa. De Amerikanen hebben zich immers harder tegen het communisme opgesteld, van de door Amerika gedomineerde NAVO valt meer te verwachten bij het weerstaan van een militaire dreiging van de zijde van Rusland. Is er sprake van een Europese cultuur en dito waardesysteem? Ja, nog steeds, maar met veel variaties. Europa is een eenheid, maar in steeds grotere verscheidenheid. Met dit in gedachten moeten met name de grondrechten in de ontwerp grondwet gelezen en begrepen worden.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Op weg naar een “lauwe” oorlog

egypte-likt-zijn-wonden-na-oorlog-in-gaza-id5229-1000x800-n
Bijna alle landen van Midden- en Oost-Europa willen zo spoedig mogelijk lid worden van Europese Unie en de NAVO. Tijdens de intergouvermentele conferentie van de lidstaten van de Europese Unie in 1996 zullen hoofdlijnen worden vastgesteld rondom de kwesties van verdieping (meer federalisme) en verbreding (=uitbreiding). In dit kader zullen zaken aan bod komen als meerdere snelheden van verdieping en aanpassen van de beslissingsstructuur van de Europese Unie. De Europese Monetaire Unie in 1999 zal wel gehaald kunnen worden. Maar is er een politiek draagvlak voor verdieping en verbreding? Kan de Europese Unie een uitbreiding aan, met hoeveel landen en wanneer?

Bij deze uitbreiding is er het probleem dat er enkele grote kandidaat-leden zijn, zoals Polen. Een tweede probleem is dat de meeste landen een betrekkelijk bescheiden economisch potentieel en welvaart hebben. Er wordt nu al gesproken van twee groepen kandidaten in de Europese Unie/wachtkamer: zij die het economisch niet al te slecht doen en zij die het niet best doen. In plaats van groepen, zullen wellicht landen één voor één lid worden, te beginnen met de landen uit de eerste groep. In ieder geval was en is de Europese Unie-wachtkamer heel vol. Voorlopig zullen de meeste kandidaat-staten het dus met de huidige associatieakkoorden van de Europese Unie moeten doen.

Aanschuiven
Dit zijn de politieke en economische zaken van Midden- en Oost-Europa. De veiligheid is eveneens een belangrijk onderwerp. Alle landen van deze regio hadden tot 1989-1991 te lijden onder de dominantie van en onderdrukking door Rusland. Deze landen raakten los van Rusland en willen nu aanschuiven bij de landen van de NAVO, hun vroegere vijand. Zodoende zoeken ze bescherming ten opzichte van Rusland dat h.i. een bedreiging vormt. Rusland beschouwt dit proces als een samenspanning tegen hem, onder leiding van Amerika en Duitsland. Duitsland wordt niet alleen door Rusland als een grotere politieke en economische macht in Europa gezien. Duitsland leidt in feite de Europese Unie en leidt ook het proces van het in alle opzichten opschuiven richting Oosten.

Wespennest
De NAVO wil echter Rusland niet al te zeer provoceren, zeker niet als Jeltsin in 1996 een waarschijnlijk rechtsere opvolger krijgt. Om de staten van Midden- en Oost-Europa toch een beetje zoet te houden is hen door de NAVO “Partnership for Peace” (PFP) aangeboden, met daar bovenop een verklaring van de speciale relatie tussen Rusland en de NAVO. De PFP-formule gaat uit van een aantal vrijblijvende principes; streven naar vreedzame verhoudingen, contact en overleg houden in moeilijke situaties etc. Er wordt dus geen militaire steun geboden bij een gewapende externe aanval. Indien dat wel zo zou zijn, dan zou de NAVO snel in een wespennest verzeild raken. De legers van oostelijke landen moeten het dus maar zelf zien te redden. Dat al een betrekkelijk groot land als Polen nog wel lukken, maar de anderen?

Maffiose trekken
Het PFP-principe zou binnen 1 á 2 jaar wel eens uitgetest kunnen worden in een land als Letland. Dit land is het middelste van de drie Baltische staten, 2x zo groot als Nederland, met slecht 2,5 miljoen inwoners. Het Letse leger telt slecht 10.000 man. Letland is net als de andere voormalige Oostblok staten door zijn toenmalige Russische baas slecht behandeld. In tegenstelling tot alle andere landen had en heeft Letland echter een grote Russische minderheid. Vlak na het vertrek van het Russische leger in 1991 uit Letland werd de achtergebleven Russen en Russisch sprekende Letten door de Letse regering en bevolking enige jaren lang de voet dwars gezet (enigszins begrijpelijk, gezien het verleden). Het is daartegen opmerkelijk dat de economische macht in Letland/Riga heden ten dage nog weer in handen van de Russen is. Deze macht vertoont helaas maffiose trekken. Riga als havenstad was en is voor de Russen het meest vitale en strategische onderdeel van de Letse economie.

Doemdenken?
In Letland is men bevreesd voor de presidentsverkiezing van Rusland in 1996. Jeltsin zal dan zeer waarschijnlijk van het toneel verdwijnen. Een meer nationalistisch figuur (Zirinovski?) zal dan president worden. Zulk een figuur zal dan intern en extern willen laten blijken dat er met Rusland niet te spotten valt: zo nodig kan de oude Sovjet-Unie weer in fasen hersteld worden. Te beginnen met Letland: klein, weerloos en “anti-Russisch”. Letland als eerste slachtoffer en voorbeeld. Is dit doemdenken, gebaseerd op een uit de lucht gegrepen scenario? Nee, zelfs in de serieuze Duitse pers circuleren geregeld dergelijke berichten, gebaseerd op plannen van ex-KGB officieren, werkzaam in het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Letland is, zoals gezegd, gemakkelijk te veroveren. Het Westen (de Europese Unie en de NAVO0 zullen alleen politiek en economisch reageren, maar zeker niet militair. Partnership for Peace zal niets waard blijken te zijn. Voor ons hier zal er sprake zijn van koude noch warme oorlog. Voor ons is het vooral een oorlog rondom een onbekende, kleine en zwakke staat, waarop wij schouderophalend zullen reageren. Hebben wij daar vitale belangen? Nee.

Kortom: geen koude, geen warme, maar een “lauwe” oorlog.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Duitsland snakt naar uitweg economish dal

1558503-vind-de-uitweg-uit-deze-3d-doolhof
Binnen enkele decennia na 1945 was West-Duitsland economisch en politiek de sterkste staat binnen de Europa Unie. Nu zit het inmiddels met de DDR herenigde land bijna tien jaar muurvast. Hoe is het zover gekomen, wat ging er mis?

Na 1945 brak voor West-Duitsland het uur nul aan. Het land was verwoest, het nationaal bewustzijn was door het nazisme en de oorlog geknakt. Van bovenaf werd snel en intensief gewerkt aan de verwerking van het foute verleden van het ‘duizendjarige rijk’ (1933-1945).

Door keihard werken, gesteund door de Marshallhulp, en niet te vaak wroeten in het verleden, kwamen de Duitsers er snel bovenop. De integratie in het Westen (NAVO en de Europese Unie) maakte Duitsland stabieler. Rond midden jaren vijftig diende het ‘Wirtschaftswunder’ zich aan: Duitsland ging economisch gezien met sprongen vooruit.

In de jaren zeventig en tachtig werd West-Duitsland politiek ook zelfbewuster en sterker. De toenadering tot de DDR, Polen en Tsjecho-Slowakije via de zogeheten Oostpolitiek leverde als resultaat een verbetering van de intermenselijke betrekkingen op. Tevens werd in die periode de verzorgingsstaat aanzienlijk uitgebreid, zowel op sociaal, medisch, educatief als cultureel vlak. Tot zo ver niets aan de hand. Toen viel in 1989 de Berlijnse Muur, mede mogelijk gemaakt door de tolerante houding van de Sovjet-Unie onder leiding van Michail Goratsjov. Bondskanselier Helmut Kohl beloofde de Oost-Duitsers binnen vijf jaar ,,bloeiende vergezichten”.

Hebben de miljarden die inmiddels de voormalige DDR zijn gepompt geholpen? Ten dele wel. De infrastructuur is sterk omhoog gegaan en er zijn allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen gerealiseerd. Maar de investeringen blijven -enkele sterkere regio’s daargelaten- aanzienlijk bij de verwachtingen achter. Vooral de Oost-Duitse industrie en dienstverlening komen niet op gang door een verouderd productieapparaat, lagere productiviteit en te hoge loonkosten.

Het loonniveau in Oost-Duitsland is al 90 procent van het West-Duitse, maar dit wordt niet gerechtvaardigd door de productieresultaten. Een belangrijk deel van de bondsbegroting gaat nog steeds naar het Oosten. Maar de kloof tussen Oost en West wordt niet kleiner maar juist groter. De werkloosheid in het Oosten bedraagt ongeveer 20 procent, in het Westen 8 procent, ongeveer hetzelfde percentage als in ons land.

Maar nu hebben we alleen over het Oost-Duitse probleem gesproken. Hoe zit het met het westen? Ook daar woedt de economische recessie die in veel landen van West-Europa sinds midden jaren negentig heerst. Het loonniveau is hoog, evenals de belastingdruk, onder andere door de investeringen in het Oosten. De kwaliteit van het Duitse product weegt daar niet tegenop.

Gevolgen zijn de verlaging van de export en de toename van de werkloosheid. Een zekere sanering van de verzorgingsstaat (sociaal en medisch) was gebonden, maar het verzet van de vakbonden was en is massief: nog meer in het Oosten omdat daar een lagere levensstandaard dan in het Westen.

Net als Kohl durft Gerhard Schröder de confrontatie met de vakbonden niet aan. Bovendien heeft de Bondsregering minder wettelijke mogelijkheden op dit vlak dan bijvoorbeeld de Nederlandse regering. Een poldermodel zoals in Nederland is in Duitsland niet mogelijk: daar heerst strakke belangenbehartiging en forse strijd tussen de sociale partners.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Letland neemt in EU bijzondere positie in

land_kaart_EU
Opeens is Letland bekend geworden omdat zijn hechte en dappere voetbalelftal de Duitsers een voet dwars zette. Vanavond volgt de confrontatie met Nederland dat hoe dan ook moet winnen.

Tussen de acht nieuwe Midden en Oost-Europese landen die op 1 mei tot de Europese unie toegetreden zijn, valt Letland om een aantal redenen op. In de jaren tussen de eerste een tweede wereldoorlog was Letland relatief welvarend, mede omdat het sterk georiënteerd was op West – en Noord Europa. Vanaf de bezettingstijd in 1940 tot het einde van de koude oorlog in 1991 zijn bijzonder veel Letten door de sovjets gedood of gevangen gehouden in de verre Goelagarchipel, waar ook vele gedood werden.

Om de plaatsen van deze gedode en gevangen Letten in te nemen , emigreerden honderdduizenden Russen naar het land. Vandaar, dat in 1991 circa 40 procent van de bevolking van de Baltische staat van Russische origine was.

In de periode 1941 -1944 toen de duisters Letland veroverden en bezetten was een niet onaanzienlijk deel van de bevolking pro-Duits vanwege haat tegen de russen. Na Nederland had Letland het grootste contingent SS-vrijwilligers aan het oostfront.

Na de tweede Letse onafhankelijkheid in 199 en het vertrek van het Sovjetleger bleven er bij de meerderheid van de bevolking wraakgevoelens ten opzichte van de russen. Zij waren niet meer de baas en dat moest hen ingepeperd worden. In feite werd het grote Russische minderheid op allerlei manieren gediscrimineerd/ Slechts mondjesmaat werden Russen genaturaliseerd omdat de eisen om Let te worden erg hoog waren.

Onder druk van de hoge commissaris voor minderheden in de EU, Max van der Stoel, trad de Letse republiek welwillender op tegen aanvragers voor de naturalisatie. Thans doet zich de bijzondere situatie zich voor dat de politieke macht in handen van de allochtonen Letten is, maar dat de economische elite voornamelijk uit (voormalige) Russen bestaat. Zij leidden in de Sovjettijd de belangrijkste economische sectoren en hun kennis en invloed hebben zij overgedragen aan de jongste Russische generatie.

In zoverre is Letland heel apart. Maar tegelijk kent het dezelfde problemen als de zeven andere nieuwe EU-leden in Midden en Oost-Europa. NA ruim tien jaar (nieuwe) onafhankelijk zijn er ingrijpende politiek, economische en maatschappelijke hervormingen doorgevoerd. Er is vrijheid gekomen en de democratie bloeit op. De economie is voor een groot deel geprivatiseerd. De economie is fors gegroeid, er zijn veel buitenlandse en binnenlandse investeringen gepleegd en de export is fors gegroeid.

De interne Europese markt maakte het mogelijk dat de export van West-Europa naar de nieuwe, EU-leden forser is gegroeid dan de export naar West-Europa. De gewone burgers merken echter nog weinig van deze ontwikkelingen. Zij hebben de laatste jaren alleen maar een inkomensachteruitgang ervaren. De nieuwe economie heeft hen nog te weinig voordelen opgeleverd.

Er is dan ook veel verzet tegen de zittende regeringen, of die nu uit ex-communisten of anticommunisten bestaan. Veel problemen worden door de burgers aan de EU toegeschreven. Hierdoor is het te verklaren da t de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement zo laag was een veel stemmers zich tegen de eigen regeerders richten.

Politici in landen als Letland moeten veel uitleggen en verdedigen, maar vooral meer aandacht besteden aan de lagere inkomensgroepen, niet alleen in de steden maar zeker ook op het platteland. De omvangrijke financiële middelen die de EU vanaf 2007 aan deze landen ter beschikking zal stellen, komen dan goed van pas.

Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen